Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Want Uw knechten [29]hebben een welgevallen aan haar stenen, en [30]hebben medelijden met haar [31]gruis. 28. Dat is, wij Joden; Neh.1:3, en Neh.2:3, en Neh.4:2. 29. Dat is, zij zagen zeer gaarne dat de stad Jeruzalem weder opgebouwd werd, en hebben grote droefheid daarover, dat zij tot een steenhoop gemaakt is. 30. Dat is, het doet hun wee dat de stad en tempel aldus verwoest blijven liggen. 31. Of, steenmul, of puin.